Bij een zuivere ronding van 21 meter is de schaats een segmentje van 40cm uit een cirkel met een straal van 21 meter. Het maakt dan niets uit of je met je gewicht op de voorkant, in het midden of achterop de schaats steunt. Het raakvlak met het ijs is overal gelijk, dus ook de glijweerstand en de stuureigenschappen. Bij een schaats met variabele ronding varieert de rondingstraal over de lengte van de schaats. Voorbeeld: Voorkant schaats begint met rondingstraal 18 meter, geleidelijk neemt de straal toe tot 21 meter onder het scharnierpunt en tot 40 meter onder de achterpot. Een schaatser kan dan tijdens de glijfase achterop de schaats steunen en de glijeigenschappen van ronding 40 benutten. Tijdens het plaatsen van de schaats en de afzet kan het gewicht van de schaatser meer naar de voorkant van de schaats gebracht worden waardoor de (stuur)eigenschappen van ronding 21 benut kunnen worden. Ook buigen blijft bij deze manier van ronden mogelijk. Maar bij een variabele ronding hoort proportioneel buigen.
